
Jurisprudentie
BB8682
Datum uitspraak2007-11-09
Datum gepubliceerd2007-11-26
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHerziening
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/369 WAO
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2007-11-26
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHerziening
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/369 WAO
Statusgepubliceerd
Indicatie
Afwijzing verzoek om herziening.
Uitspraak
06/369 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het verzoek om herziening van de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van
6 januari 2006, 04/12 WAO en 04/7105 WAO (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
[Verzoekster] (hierna: verzoekster),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 9 november 2007
I. PROCESVERLOOP
Namens verzoekster heeft mr. W.C. de Jonge, advocaat te Vlaardingen, een verzoek om herziening van de aangevallen uitspraak ingediend.
Het Uwv heeft bij schrijven van 1 maart 2006, 15 mei 2006 en 5 juli 2006 zijn zienswijzen kenbaar gemaakt.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 juli 2007. Verzoekster is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Het Uwv was niet vertegenwoordigd.
II. OVERWEGINGEN
In de aangevallen uitspraak heeft de Raad vastgesteld dat het geding is beperkt tot de vraag of de proceskostenveroordeling zoals die door de rechtbank Rotterdam in haar uitspraak van 17 december 2003 is vastgesteld, juist is. Partijen verschillen van mening over de vergoeding van een tweetal nota’s van door de gemachtigde van verzoekster ingeschakelde adviseurs Instituut Psychosofia en orthopedisch chirurg O. Schreuder.
De Raad heeft in de aangevallen uitspraak overwogen dat die kosten niet voor vergoeding door het Uwv in aanmerking komen, reeds omdat niet gebleken is dat deze ten laste van verzoekster komen. Voor zover voor de rapportages al daadwerkelijk kosten in rekening zijn gebracht, komen deze voor rekening van de gemachtigde van verzoekster. Uit de gedingstukken (een brief van de gemachtigde van verzoekster aan het Uwv van
20 januari 2004) en het verhandelde ter zitting blijkt dat wanneer een eventuele proceskostenvergoeding aan deze gemachtigde zou toekomen, zij deze vergoeding wil aanwenden ten behoeve van de re-integratie van arbeidsongeschikten.
In het thans aan de orde zijnde verzoek om herziening heeft de gemachtigde van verzoekster - kort samengevat - naar voren gebracht dat de kosten van de medisch adviseurs – anders dan in de aangevallen uitspraak is aangenomen – wel degelijk ten laste van verzoekster komen, zij het dat deze kosten niet op voorhand volledig worden doorberekend hangende de procedure. De aangevallen uitspraak is derhalve een kennelijke misslag. Voorts heeft verzoekster een nota van 17 december 2003 bijgevoegd die, naar haar mening, bewijst dat de gemachtigde de kosten van de medisch adviseurs in rekening brengt. Indien dit stuk niet bij de Raad bekend was in de procedure van de Raad met het kenmerk 04/12 WAO en 04/7105 WAO, is er sprake van een novum en is artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing.
De Raad oordeelt als volgt.
De Raad ziet geen reden het verzoek om herziening als bedoeld in artikel 8:88 van de Awb in te willigen. De nota van 17 december 2003 was in de vorige procedure van de Raad reeds bekend, zodat er geen sprake is van een novum. Ook anderszins is daarvan niet gebleken.
Naar vaste jurisprudentie van de Raad kan in het kader van het (bijzondere) rechtsmiddel van herziening slechts worden beoordeeld of op grond van enig nieuw feit of enige nieuwe omstandigheid als bedoeld in artikel 8:88, eerste lid, van de Awb juncto artikel 21 van de Beroepswet, herziening aangewezen is. De door de gemachtigde van verzoekster gewenste hernieuwde discussie over de betrokken zaak en de juistheid van de betrokken uitspraak kan in dit kader niet worden gevoerd.
De Raad acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Wijst het verzoek om herziening af.
Deze uitspraak is gedaan door J. Janssen als voorzitter en J. Brand en
I.M.J. Hilhorst-Hagen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van
M.C.T.M. Sonderegger als griffier, uitgesproken in het openbaar op 9 november 2007.
(get.) J. Janssen.
(get.) M.C.T.M. Sonderegger.
MK